Preek zondag 16 september 2012

0 false 21 18 pt 18 pt 0 0 false false false /* Style Definitions */ table.MsoNormalTable {mso-style-name:Standaardtabel; mso-tstyle-rowband-size:0; mso-tstyle-colband-size:0; mso-style-noshow:yes; mso-style-parent:””; mso-padding-alt:0cm 5.4pt 0cm 5.4pt; mso-para-margin:0cm; mso-para-margin-bottom:.0001pt; mso-pagination:widow-orphan; font-size:12.0pt; font-family:”Times New Roman”; mso-ascii-font-family:Cambria; mso-ascii-theme-font:minor-latin; mso-fareast-font-family:”Times New Roman”; mso-fareast-theme-font:minor-fareast; mso-hansi-font-family:Cambria; mso-hansi-theme-font:minor-latin;}

je oren zullen een woord horen van achter je, dat zegt:

 

Het was al jarenlang droog in Israel. Koning Achab en zijn vrouw Izebel zagen de profeet Elia als de hoofdschuldige daaraan. En wilden hem graag een kopje kleiner maken. Elia bivakkeert in het buitenland. Veilig voor de vervolging die koning Achab tegen hem had ingesteld. Dan draagt God hem op naar Israel – het hol van de leeuw voor hem – terug te gaan om naar koning Achab te gaan. ‘Want ik zal regen geven op de aardbodem’ licht God toe.

Elia zal z’n twijfels gehad hebben. Maar hij gaat zonder tegenstribbelen op weg naar koning Achab. In vol vertrouwen op God.

Voordat hij bij Achab aankomt volgt er een wonderbaarlijke ontmoeting. Obadja, de hofmaarschalk van de koning loopt naar gras te zoeken voor de paarden en muildieren van Achab. Vanwege de droogte is er bijna niks eetbaars en drinkbaars meer voor de dieren. Plotseling krijgt Obadja Elia in het vizier. Obadja herkent de profeet gelijk. Na een begroeting draagt Elia Obadja op tegen Achab te gaan zeggen dat hij er is. Obadja schrikt zich een hoedje en probeert op allerlei manieren onder deze opdracht uit te komen. Hij protesteert vijf verzen lang. ‘Dat zou mijn dood zijn! Wat heb ik misdaan, heer, dat u mij aan Achabs genade wilt overleveren?

Hij zegt: wat is mijn zonde,- dat u uw dienaar aan Achab in handen geeft om hem te laten doden?- bij het leven van de Ene, uw God: áls er nog een volk en koninkrijk is waar mijn heer niet iemand heen heeft gezonden om u te zoeken!…

zeiden ze: hij is er niet, – dan heeft hij het koninkrijk en het volk laten zweren dat het u niet kon vinden! – en nú zegt u: ga heen, zeg tot je heer: daar is Elia! – maar zal het geschieden dat ik van u heenga en de geestesadem van de Ene draagt u wegnaar ik-weet-niet-waar, en ik kom dan aan om u aan Achab te melden en hij vindt u niet, ombrengen zal hij mij, – uw dienaar die de Ene vreest, van mijn jeugd af! – is niet aan mijn heer gemeld wat ik heb gedaan toen Izebel de profeten van de Ene ombracht: ik verstopte van de profeten van de Ene honderd man, vijftig en nog eens vijftig man per spelonk, en heb hen met brood en water verzorgd; en nu zegt u: ga heen, zeg aan je heer: daar is Elia! – hij zal mij ombrengen!

Leef je de situatie in. Je ziet Obadja daar staan, hofmaarschalk van de koning en daardoor in een goede positie. En hij heeft zijn positie gebruikt om honderd profeten te verbergen voor Elia en Izebel. Obadja is iemand die zijn God op de eerste plaats heeft staan ( : 3!). Komt er ineens een profeet aan die hem een opdracht geeft die Obadja in gevaar kan brengen. Wìj weten hoe de geschiedenis afloopt, maar Obadja had het boek I Koningen nog niet en moest daarom vertrouwen op het woord van Elia.

Nadat Elia Obadja vertelt heeft dat hij gerust Achab kan gaan zoeken – hij zweert erop dat hij de koning moet spreken – gaat de hofmaarschalk toch op pad. We kunnen Obadja makkelijk wegzetten als een kleingelovige twijfelaar, maar pas op: híj was het die een paar jaar tevoren honderd profeten verborg voor de koning en ze voedde met het weinige eten dat er was. Met groot gevaar voor eigen leven. In het land van koning Achab, waar iedereen God had ingeruild voor de Baal, bleef Obadja als een eenling trouw aan Jahweh, God van het verbondsvolk.

1 Koningen 18 vertelt over twee grote Godsmannen. Wij kunnen de neiging om die twee toch in volgorde van grootte te zetten nauwelijks onderdrukken. Elia staat dan op één, Obadja is goede tweede. Maakt toch een iets mindere indruk, om in termen van de recente verkiezingsdebatten te blijven.

Zou God dat ook doen? Een rangorde aanbrengen tussen die twee? Het hoofdstuk rept daar niet van. Kan het misschien ook zo zijn dat voor God die rangorde er niet is? Dat beide mannen deden wat Hij van ze vroeg? Kan het zo zijn dat wij moeten oppassen met te vinden wat de beste manier van God dienen is? Dat we dat aan anderen – en onszelf! – opleggen, vanuit het wensbeeld van de gelovigen om ons heen waaraan we menen te moeten voldoen?

De naam Obadja betekent trouwens “Dienaar van Jahweh.” Hij draag die naam met ere. Laten we Gods aanwijzingen aan ons persoonlijk altijd volgen. En afleren om ons gedrag als christen te normeren aan wat anderen van ons verwachten. Het gaat om Gods goedkeuring. Niet om die van medegelovigen. Elia’s en Obadja’s: ze bestaan naast elkaar. En zijn beiden nodig. Zonder rangorde!

dít is de weg, wandelt daarop!,